De benefietavond, voor buitenparlementaire groepen een traditioneel middel voor mobilisatie en geldinzameling, maakt duidelijk dat zelfs de radicaalste actiegroep en sociale beweging tot op het bot technologisch is. Ook daarin verschillen ze weinig van de omringende wereld.
Dit scenario zal velen bekend voorkomen. Toch is het niet het enige verhaal dat te vertellen valt over het gebruik van technologie in sociale bewegingen.
Via het gebruik binnen deze bewegingen zijn verschillende apparaten voorzien van een politiek dubbelleven. Ze hebben een andere betekenis en men gaat er anders mee om dan bij de reguliere toepassing. Voorbeelden uit mijn eigen omgeving zijn de video, de saxofoon en de personal computer. Hun dubbelleven speelt zich af in het alternatieve videocircuit, bij linkse blaasorkesten respectievelijk alternatieve blaadjes en datacommunicatie tussen actiegroepen. Soms duikt hier een speelse en open houding ten opzichte van technologie op. En in alle gevallen helpen gebruikers en geïnteresseerden elkaar in laagdrempelige sociale netwerken.
Het dubbelleven van de apparaten vindt plaats in de marge van een massamarkt. Het is binnen die speelruimte dat politieke groepen zich het gebruik ervan eigen maken en het een eigen vorm geven. Inzicht in de ontwikkeling van deze markt en de ontstaansgeschiedenis van het produkt maakt de positie van de gebruiker duidelijker en levert, wie weet, ideeën voor een eigen rol in deze processen. En misschien kunnen gebruikers langs die weg technologie een kant opsturen die zij zelf willen.
Video is een oncontroleerbaar medium, het losbandige kind van film en televisie. In Pakistan, waar zelfs een vluchtige kus door censors uit films en tv-programma's wordt geknipt, bloeit een zwarte videomarkt van harde porno. In de door Israël bezette gebieden waar het leger cameraploegen weert, heeft een aantal internationale tv-organisaties Palestijnen leren omgaan met VHS-apparatuur. Lokale mensen zijn minder snel verdacht, ook voor de Palestijnse activisten. Zij kunnen het materiaal leveren dat de stations zelf niet meer kunnen maken. In India schat men dat slechts 15 procent van de jaarlijkse handel in video's legaal is. De rest bestaat uit illegale kopieën. 1) In Nederland werden in 1989 vóór de première al illegale kopieën van Batman in beslag genomen, Grieks ondertiteld. Ook in Griekenland had de première nog niet plaatsgevonden. 2)
Videocassettes zijn makkelijk mee te nemen of te smokkelen. Overal is er apparatuur waarmee je kunt afspelen, kopiëren en opnemen.
De magnetische tape bood in de jaren vijftig de beste oplossing. Al eerder bouwde de Amerikaanse firma Ampex bandrecorders die populair waren in de radiowereld. Zij had deze machines kunnen ontwikkelen dankzij de bandrecorders die het Amerikaanse leger als oorlogsbuit uit Duitsland had meegenomen. Daar waren ze onder andere gebruikt voor in de tijd verschoven radiouitzendingen: zo kon geheim blijven waar Hitler verbleef als zijn toespraken werden uitgezonden.
Op een tape kan niet alleen geluid maar ook beeldinformatie worden vastgelegd, was de voor de hand liggende gedachte. Begin jaren vijftig deden Amerikaanse, Britse en Duitse bedrijven onderzoek naar video. Ampex won de race en demonstreerde in 1956 de eerste videorecorder, een machine met vier roterende koppen, heel groot, zwaar en ingewikkeld. Hij kostte 50.000 dollar. De verkoop liep niettemin uitstekend. De omroepen beschikten eindelijk over een bevredigend systeem om hun beeldmateriaal vast te leggen. Video werd gezien als een kapitaalgoed. Behalve in Japan.
De visie van Sony en andere Japanse ondernemingen op de toekomst van video verschilde hemelsbreed van die van de westerse bedrijven. Ze richtten zich op de consumentenmarkt. Masaru Ibuka, oprichter van Sony, stelde zijn ingenieurs ten doel een machine te maken die maar één procent kostte van de prijs van de Ampex Quad.
De visie van Sony op technologie kwam niet uit de lucht vallen. Sony ontstond vlak na de oorlog als een ingenieursonderneming: doordrongen van een idealistisch geloof in de weldoende effecten van moderne technologie. Het ging de oprichters om de snelle wederopbouw van het land, het verheffen van de Japanse cultuur en het voor het grote publiek beschikbaar maken van de geavanceerde technologie die in de oorlog was ontwikkeld. Ze wilden de vruchten van de technologie ten goede laten komen aan de bevolking. High tech werd gezien als cement voor de Japanse sociale verhoudingen, speciaal het gezin, die op de proef werden gesteld door de harde moderne tijd en de intrede van Japan in de kapitalistische wereldeconomie. De ingenieursuitdaging was dan ook niet groter, sneller en een zo perfect mogelijk beeld maar een evenwicht tussen prijs, eenvoud van constructie, draagbaarheid, bedieningsgemak en beeldkwaliteit.
In 1965 kwam Sony met de eerste machine die werd gepresenteerd als thuisvideo. Niet bijzonder goed en met haar 800 tot 1000 dollar nog vrij duur, maar vergeleken met de professionele apparatuur verbazingwekkend goedkoop. De machine werd vooral gebruikt in het onderwijs en de industrie. In dezelfde tijd kwam Sony met de Portapack, het eerste draagbare en door niet-experts te bedienen video-opnameapparaat. Een nieuw concept dat meer mogelijk maakte dan versterking van het gezinsleven.
Voor veel sociale, politieke, artistieke groepen en individuen kreeg video een nieuwe betekenis: een middel tot verandering. Het gaf de mogelijkheid oppositionele visies in beeld te brengen. Tapes werden gemaakt en bekeken binnen sociale groepen, wat de technologie buiten de grenzen van de huiskamer bracht. De ontwerpers hadden het zo niet bedoeld en in de markt speelde het nauwelijks een rol, maar deze technologie had een dubbelleven gekregen.
Ook uitgevers, met name Amerikaanse, zagen brood in de thuisvideo. Maar in tegenstelling tot de Japanners zouden in hun visie videoapparaten alleen moeten kunnen weergeven. Begin jaren zeventig werkten CBS en RCA, die de Amerikaanse omroep domineerden, aan dergelijke systemen, waarmee ze hoopten een comfortabele positie te verwerven op de videosoftwaremarkt. Hun apparaten sloegen niet aan.
Een juridische aanval op de opnameapparatuur lukte evenmin. Eind 1976 spanden Walt Disney Productions en Universal Pictures een proces aan tegen Sony omdat haar 'tijd-verschuivings'-advertenties zouden oproepen tot overtreden van de copyrightregels. Acht jaar later besliste het Opperste Gerechtshof ten gunste van Sony. De Hollywoodbonzen - de belangrijkste filmleveranciers - namen een passieve houding aan en besloten te wachten op de videodisc. Dat werd het volgende debâcle.
Kleine ondernemers zagen intussen dat er geld te verdienen viel. Zij kochten zoveel mogelijk filmrechten op en openden videotheken. Toen Hollywood zich rond 1980 weer in deze markt wilde begeven was die voor haar niet meer te controleren. Bovendien circuleerden er op grote schaal illegale kopieën. Er bleek veel belangstelling voor materiaal dat niet via bioscoop of tv te zien was. Vooral voor porno.
Inmiddels hebben de ondernemingen weer enige controle heroverd en nu verdienen filmmaatschappijen meer geld door het uitbrengen van films op video dan via andere kanalen. Maar (voorlopig) is het een medium met een brede beschikbaarheid.
In de loop der jaren is het publiek van de VPA steeds breder geworden. Was het in het begin vooral de (Amsterdamse) kraakbeweging die belangstelling toonde, nu verhuurt de VPA haar banden aan jongerencentra, scholen, festivalorganisaties en alternatieve centra. De meeste video's worden vertoond op themadagen. Zelfs de bezoekers van een FNV-scholingsdag krijgen wel eens een VPA-band te zien. Daarnaast bloeit er bij tijd en wijle een alternatief videocircuit in bijvoorbeeld kraakcafé's.
De verbreding heeft een zekere professionalisering met zich meegebracht. De VPA stelt eisen aan de tapes die ze verhuurt. Je kunt niet meer met elk goed bedoeld amateuristisch filmpje aankomen: wat dagelijks op de beeldbuis verschijnt, bepaalt de kwaliteitseisen van de kijker. Dat betekent overigens niet dat de duurste video-uitrusting eraan te pas moet komen. Leon van de VPA: "We werken zelf met professionelere apparatuur, maar een groot aantal van de films die door ons verhuurd worden zijn met huiskamerapparatuur opgenomen. Dat kan wel als je er heel goed bij nadenkt en een aantal dingen goed in de gaten houdt. Video 8 bijvoorbeeld, als je daarop interessant materiaal hebt, dan kun je het zelfs aan een omroep kwijt."
De Video Persgroep Amsterdam is een voorbeeld uit velen. Een uitgebreidere indruk geeft het Freiburger Video Forum, dat elke twee jaar en vanaf 1990 jaarlijks in het Duitse Freiburg plaatsvindt. 5) Meestal worden voor dit politiek-kritische festival rond de tweehonderd - vooral duitstalige - videobanden ingestuurd waaruit een vier- of vijfdaags programma wordt samengesteld.
Naast vertoning is er ook plaats ingeruimd voor discussie en nabespreking met de makers en maaksters. In 1990 toonden ongeveer vijftig groepen en individuen hun produkten. Daaronder een film van vijf onafhankelijke Europese videogroepen die een poging ondernamen een ander gezicht van Europa te schetsen onder het motto 'Sociale strijd of het ontbreken daarvan.' De film bevat bijdragen over arbeidersbewegingen in de industriegordel van Manchester tot Milaan. Het was de openingsfilm van het forum omdat de organisatoren geloofden dat ze vragen opwierp die bij meerdere programma's aan de orde zouden komen. Vragen rond thema's die in de publieke omroepmedia onderbelicht blijven, maar ook rond een politiek perspectiefrijke samenwerking van Europese videoproducenten.
Een van de groepen die zich in 1990 wat uitgebreider presenteerden was IM'média uit Parijs. IM'média is een multimediaal persbureau dat in 1983 werd opgericht door jonge mensen uit immigrantengezinnen die in Parijse voorsteden woonden. Het bureau wil mensen met een immigrantenachtergrond - journalisten, technici en anderen - zowel individueel als collectief de toegang tot de massamedia mogelijk maken. Regelmatig leidt ze journalisten op voor pers en tv. 6)
Een andere groep was TV-Stop, een niet-commercieel tv-station in Kopenhagen. Het beschikt over een ongebruikt kanaal van de vakbond. Daarlangs zendt het berichten, alternatieve produkties en andere ergerniswekkende en amuserende programma's uit, die niet passen in de schema's van commerciële stations. 7) TV-Stop gaat daarmee een stap verder dan de meeste alternatieve videomakers kunnen gaan. Meestal zijn die afhankelijk van een vertoningscircuit van instellingen, alternatieve clubs en vormingscentra.
Ook het Amsterdamse StaatsTV/Rabotnik maakt niet-commerciële tv-programma's. 8) Voor het open kanaal van de Amsterdamse kabel-tv, waarop iedereen tegen betaling niet-commerciële programma's kan vertonen, verzorgt het iedere week een programma van een uur over lokale onderwerpen. StaatsTV/Rabotnik is ontstaan uit een fusie van twee groepen lokale tv-makers, vertelt Ben, een van de medewerkers. De beide groepen kennen elkaar van de montagestudio Stampij, een voor Amsterdam uniek goedkope studio waar een hoop van de lokale tv is ontstaan. Stampij was tegelijkertijd een ontmoetingsplaats voor videomakers. Je kon er een beetje met de apparatuur spelen zonder dat een "door cursussen misvormde beroepskracht" zich ermee bemoeide en zonder dat de kosten uit de hand liepen. Dit was belangrijk omdat StaatsTV is ontstaan uit "een paar nitwits die niets van video wisten". Zij konden zich dankzij Stampij onconventioneel ontwikkelen. Inmiddels beschikt StaatsTV/Rabotnik over eigen montageapparatuur. De prijs van deze apparatuur is de afgelopen twee jaar enorm gedaald.
De groep werkt met Video 8, de betere consumentencamera. Je hoeft geen superspullen te hebben, vindt Ben, het gaat er vooral om wat en hoe je filmt. "Met goed licht zien alleen vakidioten het verschil met een professionele camera." De inkomsten bestaan voor tien procent uit subsidie, de rest komt uit betaalde opdrachten die de groepsleden ernaast doen.
Het huidige alternatieve videogebruik bestaat bij de gratie van een massamarkt die de produkten betaalbaar heeft gemaakt en een infrastructuur heeft geleverd voor verkoop en reparatie. Deze marktafhankelijkheid heeft als consequentie dat de videogebruiker mee moet gaan in de ontwikkeling van nieuwe apparaten, of hij/zij wil of niet. "Eerst hadden we Video 8 Pro-camera's", illustreert Ben. "Daarna kwam Hi 8. Een half jaar voor die op de markt kwamen waren de anderen niet meer te koop." "Het is wel een ratrace", voegt hij er later aan toe. "Het plaatje van de nieuwe machine is toch iets mooier."
De belangrijkste strijd in de video- en tv-industrie betreft op dit moment de wijze van invoering van High Definition Television (HDTV). HDTV staat voor meer beeldlijnen, dus een wat scherper beeld, en een breder beeldscherm. Over het waarneembare nut bestaan twijfels. 9) Diverse betrokken partijen zijn met elkaar in de clinch over de standaard die bij het invoeren van HDTV gehanteerd moet worden en over de meest wenselijke overgangsvorm. De strijd draait niet alleen om marktaandelen maar ook om de enorme investeringen waartoe omroepen en satellietexploitanten zich bij invoering gedwongen zien. De consumenten lijken er vooralsnog niet aan te pas te komen.
Een andere belangrijke ontwikkeling is de digitalisering van opname-, weergave- en bewerkingsapparatuur. Digitalisering maakt onder andere de integratie van beeld, geluid en computertechniek mogelijk (wat overigens ook interessante nieuwe uitdagingen voor het alternatief gebruik schept). Bestaande voorbeelden zijn interactieve zoeksystemen waarbij plaatjes, geluid en tekst op Compact Disk zijn vastgelegd, of machines die je laten reizen door een gesimuleerde omgeving.
HDTV en digitalisering zullen het komende decennium waarschijnlijk de grootste stappen zijn in de race naar nieuwe audiovisuele technologie. Als een videomaker dan nog een acceptabel programma wil maken, zal hij of zij mee moeten racen.
Een ander aspect in de sterke marktafhankelijkheid van de onafhankelijke video is de belangenverstrengeling die de afgelopen jaren is ontstaan tussen Japanse elektronicabedrijven en de Amerikaanse filmindustrie. 10) Het hierboven beschreven conflict tussen opnemen plus weergeven of alleen weergeven, waarvan de uitslag de richting van de videotechnologie voor zo'n belangrijk deel bepaalde, zou nú wellicht heel anders zijn verlopen. Wat deze combinatie van voortsnellende technologie en verstrengelde belangen gaat betekenen valt moeilijk te zeggen. Maar het resultaat zal zeker van invloed zijn op de toekomst van de onafhankelijke video.
De geschiedenis van de video laat zien dat deze technologie werd ontwikkeld voor verschillende groepen binnen de maatschappij, afhankelijk van ideologische verschillen en van belangen. Dit betekende niet dat het gebruik tot deze groepen beperkt bleef, al bleven de alternatieve gebruikers sterk afhankelijk van de ontwikkelingen van technologie en markt.
Bij de ontwikkeling van de saxofoon blijken vergelijkbare processen te hebben gespeeld.
Blaasinstrumenten: een oude technologie van koperen buizen, parelmoeren knopjes, metalen kleppen, plakjes kurk, leren kussentjes en stukjes riet. Niettemin zijn er in de ontwikkeling parallellen met de moderne micro-elektronica en fijnmechanica van de video.
De technologie van de blaasinstrumenten dateert van vorige eeuwen. Belangrijke verbeteringen kwamen tot stand halverwege de negentiende eeuw. Deze periode wordt wel de gouden eeuw van de instrumentbouw genoemd. Er werden verschillende nieuwe instrumenten uitgevonden en talloze verbeteringen aangebracht. Patenten volgden elkaar snel op.
Het aantal kleppen en bijbehorende mechanische onderdelen op de houten blaasinstrumenten breidde zich in de eerste helft van de vorige eeuw sterk uit. Koperen blaasinstrumenten veranderden compleet van karakter door de uitvinding, rond 1815, van ventielen. Konden daarvoor slechts de bij de lengte van de buis behorende natuurtonen worden gespeeld, nu werd een hele chromatische toonladder mogelijk. 11)
De ontwikkelingen in de instrumentbouw gingen gepaard met een veranderende muziekpraktijk. De amateur- en professionele muziekbeoefening namen sterk toe. De vooruitgang in de instrumentbouw en de aspiraties van de componisten stimuleerden elkaar wederzijds. De decennia na 1850 - een periode van sterke economische groei - kenden bovendien een snelle ontwikkeling van caféconcerten, fanfare- en harmonieorkesten, een toename van grote concertzalen en een hergeboorte van de religieuze muziek. 12) De negentiende-eeuwse technologie heeft de blaasmuziek praktisch en inhoudelijk radicaal veranderd.
Het was ook in die tijd, rond 1840, dat Adolph Sax de saxofoon ontwikkelde. Een luid en expressief instrument met een dosis theaterwaarde, dat niet meer is weg te denken uit de meeste blaasorkesten. Sax zag de saxofoon onder andere als een openluchtinstrument dat de klankkleur van de - te zachte - strijkinstrumenten moest toevoegen aan het arsenaal van koperen blaasinstrumenten. Hij kwam op het idee een totaal nieuw instrument te bouwen toen hij probeerde de basklarinet te verbeteren door het mondstuk toe te passen op een koperen instrument met een parabolische vorm.
De introductie en ontwikkeling van de saxofoon vond plaats temidden van meningsverschillen over de klank van een orkest. Net als bij de video speelden belangen mee van de cultuurindustrie, hier vertegenwoordigd door instrumentbouwers en uitgevers van bladmuziek.
Sax diende een voorstel in tot wijziging van de militaire orkesten. Binnen een instrumentfamilie voorzag hij zijn instrumenten van uniforme grepen en hij liet het hele muzikale bereik bestrijken door een veel groter aantal instrumenten dan de gebruikelijke twee of drie. Zijn tegenstander werd Carafa, directeur van het militaire muziekgymnasium, die de situatie in grote lijnen bij het oude wilde laten. 14)
Om een oeverloos verhaal kort te maken: er kwam een commissie. Deze nodigde alle Parijse instrumentmakers uit hun nieuwe instrumenten te laten horen. Naast Sax gingen enkele andere instrumentmakers in op de uitnodiging, maar die trokken zich al snel terug om zich te voegen bij een coalitie van instrumentmakers die zich verzetten tegen de dreigende hervorming. Ze vreesden terecht met hun oude voorraden te blijven zitten.
Het moet om een behoorlijke afzetmarkt zijn gegaan, getuige een protestbrief in maart 1845, die werd ondertekend door 31 instrumentbouwers. Als de instrumenten van Sax worden aanvaard, schrijven ze, zullen "meer dan 10.000 musici (..) gedwongen zijn hun muzikale opleiding opnieuw te beginnen. De handelaren in militaire muziek zullen ook worden geruïneerd, want de muziek die zij hebben laten drukken zal onbruikbaar worden. (..) Dit verlies kan op één miljoen worden geschat want ieder regimentsmuziekkorps bezit muzikale archieven waarvan de aankoopprijs wordt geschat op 12.000 frank."
De commissie oordeelde na een proefuitvoering dat het orkest van Carafa "een grote variatie in klankkleur" bood, maar dat dat van Sax "zich onderscheidde door een machtiger en meer homogene klank". De kracht en het volume van de contrabas saxhoorn werden speciaal genoemd. In augustus 1845 viel een ministeriële beslissing: in grote lijnen werd gekozen voor het voorstel van Sax, met wat meer klarinetten.
Buiten de (militaire) blaasorkesten verwierf de saxofoon zich een bescheiden plaats in met name de Franse klassieke muziek. 15) Vanaf het begin speelde ze zo twee muzikale rollen.
Na de dood van Sax in 1894 raakte de saxofoon - buiten Frankrijk toch al weinig bekend - in onbruik. De meeste orkestcomponisten vielen terug in traditionelere orchestratietechnieken. De saxofoon bleef in hoofdzaak beperkt tot militaire en civiele blaasorkesten, waar ze werd bespeeld en onderwezen als een klarinet, dat wil zeggen zonder vibrato. Onder heel andere omstandigheden werd ze - eerst in Amerika - ongekend populair. 16)
De eerste activiteiten die het imago van de sax bepaalden waren waarschijnlijk circus- en vaudeville-acts in de eerste decennia van de twintigste eeuw. Saxspelers in clownskostuums en met zwartgemaakte gezichten waren te zien in minstrel shows. De gevestigde muziekwereld was geschokt over dit 'ordinaire gedoe' en vooral de sax kreeg ervan langs in de kritiek.
De opkomende welvaart in de roaring twenties maakte een ware saxofoonmanie mogelijk. "If you can whistle a tune, you can master the saxophone" en "Popularity, pleasure, profit - all are yours when you play a Conn saxophone"luidden de advertentieteksten.
Tussen 1919 en 1925 werden in de Verenigde Staten meer dan een half miljoen saxofoons verkocht. De sax had een nieuwe sociale rol gekregen, waarmee een massamarkt was gecreëerd. Vooral de tenorsax in C (makkelijk bij het lezen van bladmuziek) werd in combinatie met de piano een gewild thuisinstrument. Saxofoonbands - vaak gesponsord door leraren of schoolclubs - werden in de jaren twintig steeds populairder.
Ook in dansorkesten drong de sax door, zij het niet als solo-instrument. Het gebruik ervan was vooral gericht op het totale klankbeeld van orkesten, zoals Adolph Sax het ook bedoeld had. De sax werd de concurrent van de viool. Rond deze tijd moet de sax ook een opzichtiger en kitscherig uiterlijk hebben gekregen: verguldsel, verzilvering, mattering, graveerwerk.
In diezelfde periode kwamen de big bands tot ontwikkeling, met een kopersectie (trompetten en trombones), een rietsectie (saxen en enkele klarinetten) en een ritmesectie. De sax werd daar een belangrijk solo-instrument, met bekende namen als Lester Young, Charlie Parker, Coleman Hawkins en andere. De geschiedenis van de sax is sindsdien sterk verbonden met de geschiedenis van de jazz.
In de klassieke muziek bleef haar rol bescheiden. In het symfonie-orkest zijn het meestal klarinettisten die de sporadische saxofoonpartijen op zich nemen. 17)
De tientallen hedendaagse alternatieve blaasorkesten onderscheiden zich van de geüniformeerde en al of niet met majorettes in het gelid stappende traditionele fanfares door speelsheid, theaterachtige grappen, jazzinvloeden en een linkse instelling. 18)
Anders dan bij elektrische bands is het instrumentarium van koper, hout, slagwerk en percussie snel overal in te zetten, gemakkelijk verplaatsbaar en niet afhankelijk van stopcontacten of andere krachtbronnen. Een uitstekende en flexibele technologie voor demonstraties, carnaval, Leger des Heils- en andere straatoptredens.
In de jaren zeventig en vooral in de jaren tachtig zijn overal in Europa alternatieve blaasgroepen ontstaan, nauw verbonden met actiebewegingen. De diepe sporen die de culturele omwenteling van eind jaren zestig, begin jaren zeventig naliet zullen hieraan niet vreemd zijn. 'Muziek & politiek' was in die tijd een druk bediscussieerd thema en veel muzikanten en componisten - in Nederland onder andere Peter Schat, Louis Andriessen, Willem Breuker, Herman de Wit en ook veel niet-professionals - ontwikkelden een alternatieve muziekpraktijk. Het alternatieve zat hem in het naar de mensen brengen van de muziek, in het passeren van de verstopte commerciële kanalen, in muzikale en buitenmuzikale politieke bedoelingen van de optredens of in de orkestdemocratie. 19) De deelnemers zetten zich zowel in voor concerten als voor demonstraties en manifestaties (tegen bijvoorbeeld de Vietnam-oorlog).
Ik wil niet beweren dat er een rechte lijn loopt van deze muzikale activiteiten rond 1970 naar de latere alternatieve blaasorkesten. Die geschiedenis moet nog geschreven worden en omvat een veel bredere culturele en sociale ontwikkeling dan een historie van de muziek alleen. Wel is duidelijk dat het Willem Breuker Kollektief en De Volharding (in 1972 opgericht op initiatief van Louis Andriessen) soms tot de inspiratoren behoren. In Nederland vormden open jazzworkshops een voedingsbodem. Veel mensen uit de beginperiode van de Fanfare van de Eerste Liefdesnacht kennen elkaar van de open workshop van Herman de Wit, die in 1972 in jongerencentrum Oktopus het workshoporkest The Oktopedians begon. Vooral beginnende muzikanten leerde en leert hij daar kneepjes van het vak. Honderden mensen moeten intussen zo een deel van hun muzikale vorming hebben gekregen. The Oktopedians treden zelf ook op als actieorkest, met een vooral jazzachtig repertoire waarin flink gesoleerd wordt. 20)
Ook elders zie je dit soort laagdrempelige netwerken, waarin muzikanten elkaar ontmoeten en zich ontwikkelen. Het Nijmeegse Horen en Zien, in 1972 opgericht als Vierdaagse-orkest, profileerde zich later als een links actieorkest. Het had een vaste kern van ongeveer 15 mensen en in de jaren tachtig een schier onuitputtelijke ledenlijst van zo'n 65 mensen. Horen en Zien was niet alleen een actieorkest maar ook een leerschool. Iedereen die een instrument bezat kon meedoen. Wat dat betreft is er een vergelijking te maken met het workshoporkest The Oktopedians.
In Londen had je The Horns of Jericho. Het was een orkest dat regelmatig speelde in de permanente picketline bij de Zuid-Afrikaanse ambassade. Ze begonnen acht jaar geleden en stopten na de vrijlating van Mandela. De samenstelling wisselde voortdurend. Deelname was een goede manier om je instrument te leren bespelen en andere musici tegen te komen. Bijna heel alternatief muzikaal Londen schijnt er gespeeld te hebben.
Er heersen bij de alternatieve orkesten verschillende opvattingen over muziek en uitvoering. De volgende voorbeelden tonen een glimp van de variatie die mogelijk is.
De Amsterdamse Fanfare van de Eerste Liefdesnacht, in 1982 ontstaan uit een vruchtbare samenloop van kraakbeweging en deelnemers aan een jazzworkshop, bekommert zich minder om de inhoud van de muziek. Als het maar kwaliteit heeft en ze het met plezier kunnen spelen. "We staan met een been in de revolutie en het andere in het carnaval" zei een van de oprichters ooit. Het repertoire omvat jazz, rock & roll, latin en Nino Rota, naast onbenoembare stijlen. Er zit een heel klein beetje 'strijdmuziek' bij en het punkachtige nummer 'Meltdown' herinnert elk publiek nog eens aan Tsjernobyl. De groep speelt op politieke manifestaties en bij acties maar ook op feesten en openingen en sluitingen van culturele seizoenen. Het politieke zit, net als bij veel vergelijkbare orkesten, minder in de muziek zelf dan in de context van de optredens en de teksten waarmee de nummers worden aangekondigd.
Veel van de Europese politieke blaasorkesten hebben een directe communicatie met hun publiek door de manier van bewegen, grappen, aankondigingen en de extraverte manier van spelen.
Evenmin als bij de video bleef het gebruik van de saxofoon beperkt tot de groepen waarvoor ze was ontwikkeld. Was het bij de video een bepaalde ideologische opvatting (over het belang van het gezin) die uiteindelijk de produktie voor een massamarkt mogelijk maakte, bij de sax was het een culturele opvatting die de eerste stoot gaf. En ook hier speelde een belangenstrijd mee tussen sectoren van de cultuurindustrie.
Uit het beeld dat zich aftekent, zijn al snel elementen te herkennen bij andere technologieën: radiozenders, stencilmachines, wapens, personal computers...
Over deze laatste technologie gaat het volgende deel.
De ontstaansgeschiedenis van de pc bevat ook een nieuw element. Want hoewel de ontwikkeling van saxofoon en video beschreven kan worden als sociaal proces, werden deze niet direct beïnvloed door progressieve sociale bewegingen. Bij het ontstaan van de personal computer was die invloed wel aanwezig.
Computers werden in linkse kringen nog tot halverwege de jaren tachtig vooral gezien als een technologie van militairen, multinationals en grote instituten. Een technologie voor controle, voor het voeren van de Vietnam-oorlog. Grotendeels gefinancierd door Defensie.
Voor technici en wetenschappers bestaat er vaak een psychologische scheiding tussen de eigenlijke ontwikkeling van nieuwe technologie en de doelen waarvoor deze gebruikt zal worden. Het gaat hen om uitdagingen, creativiteit, fascinatie. Computers waren al vroeg bijzonder uitdagend en fascinerend, vooral als je er zelf aan kon zitten. Zo ontstond vanaf 1959 rond een voormalige defensiecomputer in het Massachusetts Institute of Technology (MIT) een anarchistisch aandoende, anti-bureaucratische en anti-autoritaire subcultuur, in een merkwaardig contrast met de financier, Defensie, die van het onderzoek alleen verlangde dat de computertechnologie zich verder ontwikkelde. De computer in kwestie was een bijzondere machine: hij werkte namelijk niet met ponskaarten, zoals in die tijd gebruikelijk was. Normaal gesproken leverde je voor zo'n 'Hulking Giant' van IBM eerbiedig een stapel kaarten - met een programma of gegevens - in bij een soort hogepriester. Later, soms dagen later, kon je het resultaat ophalen, mits er niet ergens een gaatje fout geponst was.
De nieuwe machine werkte heel anders. Aan een ponsbandmachine tikte je ter plekke een programma in, dat je daarna in de machine invoerde. En terwijl je bij de machine zat, kon je het programma wijzigen.
De regels en waarden van de hacker-ethiek luiden in Levy's reconstructie als volgt:
- toegang tot computers - en tot alles wat je iets kan leren over hoe de wereld werkt - moet onbeperkt en totaal zijn. Je moet er altijd zelf met je handen aan kunnen zitten;
- alle informatie moet vrij zijn. (noodzakelijk om samen verder te komen);
- wantrouw autoriteit en bevorder decentralisatie;
- hackers moeten worden beoordeeld op hun hacken, niet op zulke flauwekulcriteria als opleiding, leeftijd, ras of sociale positie;
- je kunt met een computer kunst en schoonheid creëren;
- computers - die je geprogrammeerde opdrachten uitvoeren - kunnen je leven verbeteren.
Anders dan bijvoorbeeld bij de genoemde Chaos Computer Club bleef voor de hackers op het MIT de relatie tussen computers en maatschappij nog achter de horizon. Hun subcultuur beperkte zich tot de muren van het laboratorium.
Toen Defensie rond 1970 specifiekere eisen ging stellen aan het onderzoek, was dat het einde van het MIT-Utopia, maar niet van de hacker-mentaliteit.
De 'zestiger jaren' waren aangebroken, die zich zoals bekend rond 1970 afspeelden. Een nieuwe generatie van computerenthousiastelingen diende zich aan, deels met maatschappelijke idealen. In Berkeley ontstond in 1973 het project Community Memory, een poging om de computer voor gewone mensen toegankelijk te maken. Community Memory was opgezet door een aantal computerprogrammeurs en hardware-ingenieurs, die erg enthousiast waren geworden door de politieke gisting van die tijd: de Vietnam-, free-speech-, anti-esthablisment- en studentenbeweging. Een van hen, Lee Felsenstein, had daarvoor gewerkt bij de Berkeley Barb, een blad van de toenmalige radicale beweging. Een andere medewerker, Efrem Lipkin, was weggelopen bij een computeradviesbedrijf, toen dat aan een militaire opdracht was gaan werken. Hij had zijn baas niet geïnformeerd en hoopte dat het project vanzelf vast zou lopen als hij niet meer meedeed.
De medewerkers van Community Memory kregen de beschikking over een afgedankte computer waarvan een terminal (een toetsenbord met printer) in een platenzaak werd gezet. Hun angst voor aanslagen door techniekhaters bleek onterecht en het project werd een succes. Mensen tikten berichten, oproepen en zelfs poëzie in en konden informatie opzoeken met behulp van trefwoorden. Het systeem werkte vooral als een elektronisch prikbord dat mensen met elkaar in contact bracht: de idealen van de jaren zestig uitgedrukt in hard- en software.
Door de krakkemikkigheid van de machine bestond het project maar kort. Pas in 1983 is in Berkeley een nieuwe versie ontstaan: een testproject. Ditmaal met gebruik van een minicomputer en verschillende beeldschermterminals op openbare plaatsen in Berkeley. Een van de drijvende krachten is nog steeds Lee Felsenstein. Hij kon er veel geld in steken omdat hij inmiddels flink had verdiend met zijn ontwerp van een der eerste draagbare computers, de Osborne. 23)
Community Memory was niet de enige poging om computers naar het volk te brengen. Overal in de Bay Area, het gebied rond de San Franciscobaai, waren technici en programmeurs gepolitiseerd in de anti-oorlogsbeweging. Deze mensen dachten na over manieren om hun politieke en technische activiteiten te combineren. Ze troffen elkaar onder andere op bijeenkomsten van de Peoples Computer Company (PCC) - overigens een verzameling mensen die vooral in techniek en niet zozeer in revolutie geïnteresseerd was.
De organisator, Bob Albrecht, had de beschikking gekregen over een PDP-8 minicomputer die hij gebruikte voor lessen en waar mensen voor 50 cent per uur aan konden werken. Een van de bezoekers, Ted Nelson, had een 'counterculture computer book' geschreven met als motto: 'Computer Power to the People' 24)
Noch Intel zelf noch andere bedrijven dachten overigens aan toepassingen in computers. Het ging hen om systemen voor het regelen van verkeerslichten en dergelijke 25) Het idee van kleine computers voor persoonlijk gebruik was voor het gevestigde bedrijfsleven absurd. Dat schiep kansen voor hobbyisten, die zelf kleine computers gingen bouwen, en voor nieuwe onderneminkjes en mensen die technologie zagen als middel tot maatschappijvernieuwing.
Begin 1975 verschenen er briefjes op prikborden in de Bay Area met een oproep aan computerknutselaars en -gebruikers om eens bij elkaar te komen. Zo vond op 5 maart 1975 de eerste bijeenkomst plaats van wat de Homebrew Computer Club zou worden. Om te praten over computers, elkaar dingen te laten zien en elkaar te helpen. De hacker-ethiek in praktijk. Fred Moore, een van de initiatiefnemers, was tevens vredesactivist. Lee Felsenstein werd na verloop van tijd voorzitter. Honderden mensen, waaronder veel technici en ingenieurs, bezochten de tweewekelijkse informele bijeenkomsten.
Felsenstein was een tijdlang bezig geweest met het ontwerp van een nieuwe Community Memory-terminal, geïnspireerd door de filosoof Ivan Illich. Illich betoogt in 'Tools for Conviviality' dat machines niet alleen moeten worden ontworpen voor het gemak van mensen, maar ook met een lange-termijnvisie op een toekomstige symbiose tussen de gebruiker en het gereedschap. Een terminal moest geen geheimzinnige gesloten doos zijn, vond Felsenstein, maar een apparaat waarvan de werking duidelijk was en dat de gebruiker naar behoefte kon aanpassen. Deze terminal kwam er nooit, maar het voorbeeld is illustratief voor de houding van de club: de nieuwe technologie moest door iedereen gedeeld kunnen worden.
De meeste bezoekers van de Homebrew Computer Club waren niet speciaal politiek gericht. Het ging om de fascinatie voor computers. Wel deelden ze een gezond wantrouwen tegen grote instituten als IBM en het Pentagon. Ze vonden het bijvoorbeeld geen diefstal als iemand bedrijfsgeheimen en nog niet op de markt gebrachte chips van zijn werkgever uitdeelde.
In deze hacker-atmosfeer bouwden Steve Wozniak en Steve Jobs de Apple-computer. Een machine waar schoolkinderen mee konden werken, die je open kon schroeven en waarvan het ontwerp niet geheim was. Ieder bedrijf kon eigen uitbreidingen produceren. 26) Zoals bekend was het succes overweldigend. Apple is nu een miljoenenbedrijf en al lang niet meer zo idealistisch.
Grote bedrijven als IBM hadden niets gezien in persoonlijke computers maar toen verschillende nieuwe ondernemingen er een behoorlijke marktpositie in veroverden, veranderde dat. In 1980 kwam IBM dan toch met zijn PC - een typische kantoormachine zonder de speelse mogelijkheden van de Apple. Maar wel, afgekeken van de concurrent, makkelijk toegankelijk en met een open structuur. Binnen een jaar was IBM de marktleider. Software-ontwikkelaars gingen zich meer richten op zakentoepassingen. Er kwamen klonen en uitbreidingen in de handel. De prijzen zakten en zakten.
Dankzij het hobbyistencircuit is computerkennis inmiddels gemeengoed geworden. Niet alleen in het rijke Noorden maar ook in bijvoorbeeld Azië en Latijns-Amerika. Hobbyisten hebben software ontwikkeld die niet speciaal voor bedrijven geschikt is. Er is een flink aanbod aan gratis of als shareware verspreide communicatiesoftware. Hiermee kunnen computers via bijvoorbeeld telefoonlijnen gegevens uitwisselen. Er bestaan nu computernetwerken van hobbyisten die de hele wereld omspannen.
Ook duizenden linkse groepen ontdekten de afgelopen vijf jaar de mogelijkheden van computers en datacommunicatie. Een belangrijke katalysator is de opkomst van wereldomspannende datanetten en elektronische postsystemen geweest. De postsystemen, kortweg e-mail genoemd, bieden de mogelijkheid om via een telefoonaansluiting en een computer berichten te sturen naar andere computers. In veel gevallen worden de berichten verstuurd naar een computer van een van de datanetten waar de geadresseerde ze elektronisch kan opvragen. Het aantal progressieve e-mailgebruikers in met name de Derde Wereld is nu zo groot geworden dat zij voor een van de commerciële datanetten (Geonet) een belangrijk consumentenblok zijn geworden, dat technische en financiële eisen stelt.
Progressieve groepen in het Zuiden gebruiken e-mail misschien wel op grotere schaal dan in het Noorden. De Zuid-Zuiddialoog is daarin het belangrijkst, ook door de slecht functionerende papieren post. Datacommunicatie is bovendien al snel goedkoper dan fax en telex.
Michiel Polman, adviseur computergebruik en datacommunicatie aan Non Governement Organisations in de Derde Wereld, vertelt in 1990 over deze ontwikkeling: "In vergelijking met het Noorden werd in het Zuiden veel eerder ingezien dat deze nieuwe technologieën taakvervangend, sterk ondersteunend kunnen werken. Puur als tekstverwerkers, als kaartenbakken. Hier in het Noorden werden nog allerlei principiële discussies gevoerd: is het wel ethisch geoorloofd deze technologie überhaupt te gebruiken in links perspectief. Dáár zeiden ze: het kan niet bommen, het scheelt zoveel werk, het maakt het allemaal zoveel efficiënter. En niet dat het allemaal zo veel professioneler gebeurde, maar ideologische bezwaren speelden een veel minder sterke rol. Dat was halverwege de jaren tachtig. Het is ook de reden dat de initiatieven voor alle internationale netwerken die daar draaien voornamelijk in het Zuiden zijn ontstaan." 27)
Over de ontwikkelingen in de Verenigde Staten vertelt Bill Bowles, beheerder van het progressieve New Yorkse bulletinboard New York On Line in een interview eind 1987. 28) Tot voor kort waren volgens Bowles de linkse computergebruikers allereerst mensen met een speciale belangstelling voor computers. Maar het laatste jaar is dat drastisch aan het veranderen. "Toen ik voor eerst met computers begon te werken, ongeveer zes jaar geleden, op een kleine Commodore, had ik geen bulletinboard-software of iets in die richting. Ik schreef toen onder de naam New York On Line artikelen, die ik elektronisch verspreidde over bulletinboards van hobbyisten. Daarvan bestaan er duizenden. Ik gebruikte een bestaand netwerk van elektronische systemen om radicale ideeën naar buiten te brengen. Tenslotte zette ik zo'n vier jaar geleden mijn eigen bulletinboard op. In de beginjaren - vier jaar geleden was in de beginjaren - was ik alleen. In de VS waren er twee andere progressieve bulletinboards. De eerste was The Well, opgezet door Stewart Brand, de oprichter van de Whole Earth Catalog. En er was een board in San Francisco, Newsbase genaamd, van Richard Gaikowski. We waren helemaal alleen.
Het afgelopen jaar vond er een complete verandering plaats. Om te beginnen kwam Peacenet van de grond, een groot systeem dat draait op een packet switched netwerk. 29) Het is toegankelijk vanuit ongeveer zeventig landen over de hele wereld. (Inmiddels meer dan negentig, P.) En de progressieve beweging, grassroots, gemeenschapsorganisaties, politieke bewegingsgroepen, vredesgroepen of mensen die vechten tegen de oorlog in Midden-Amerika zijn het afgelopen jaar computers aan het aanschaffen. Het belangrijkste is nu de scholing. De meeste groepen realiseren zich niet dat het toevoegen van een modem je plotseling met de wereld verbindt. Ze weten niets van modems en communicatiesoftware. Ze gebruiken de pc gewoon als typemachine."
In de behoefte aan scholing voorzien The New York Computer Activists, een organisatie waarvan Bowles een van de oprichters is. Leden zijn vooral kleine organisaties.
De ontwikkeling in Europa de afgelopen jaren is vergelijkbaar. Milieugroepen houden via e-mail contact. Onlangs richtten groepen uit verschillende landen het European Counter Network (ECN) op voor de uitwisseling van berichten tussen linkse, vooral buitenparlementaire bewegingen en groepen. Nederlandse deelnemer is de Activist Press Service (APS). Hetzelfde APS, opgericht in 1990, ontvangt op haar bulletinboard bijna dagelijks de Activist Mailing List: berichten die Amerikaanse activisten elkaar toesturen. In ieder geval in Engeland, Duitsland, Nederland, België, Italië en Denemarken bestaan progressieve bulletinboards, naast de ontelbare hobbyisten-bulletinboards. In de voormalige Sovjet Unie wisselden progressieve groepen berichten uit via een datanetwerk. De stichting Europa Tegen de Stroom in Amsterdam zette in 1989 een database op van alles wat zich in Europa tegendraads met informatieverspreiding bezighoudt. Alternatieve bladen gebruiken pc's voor tekstverwerking, layout en administratie. De voorbeelden zijn nauwelijks meer bij te houden.
Het is aannemelijk dat de verspreiding van de pc onder 'basisgroepen' overal eerst plaatsvond ten behoeve van tekstverwerking en administratie. Pas later kwam de datacommunicatie. Makkelijk te kopiëren programma's als Wordperfect, Wordstar, dBase zijn een belangrijke stimulans geweest voor de verbreiding van pc's onder minder draagkrachtigen. Deze programma's maakten indirect een democratisering van de communicatie mogelijk. Daarnaast is belangrijk dat de computer een uitzonderlijk flexibele machine is, die voor eigen toepassingen is te programmeren. Zo zijn tenslotte via de omweg van - ook hier - de massamarkt de idealen van de wat anarchistisch ingestelde pioniers toch nog verwezenlijkt.
De technologieontwikkeling is bij computers nog in volle gang. Voortdurend verschijnt er nieuwe computersoftware, die meer kan en mooiere resultaten levert. Zelfs iemand die alleen tekst verwerkt moet om de paar jaar studeren op een verbeterde versie van zijn of haar lievelingsprogramma: met computers werken vergt regelmatig bijscholing om up to date te blijven.
Het huidige alternatieve technologiegebruik is mogelijk dankzij een massamarkt. Die markt wordt in de geschetste voorbeelden gekenmerkt door een periode van snelle technologische ontwikkeling, die soms consequenties heeft voor het alternatief gebruik. Het gebruik holt als het ware achter de technische ontwikkelingen aan.
In deze technologische race wordt een verband zichtbaar tussen techniek, cultuur en politiek. Technologie heeft de kwaliteitseisen verhoogd. Zoals een blaasorkest niet meer kan spelen op pre-negentiende-eeuwse instrumenten kan een linkse organisatie steeds minder aankomen met getypte en gestencilde publikaties - speciale artistieke of subculturele uitzonderingen daargelaten - naarmate desk top publishing, laserprinters en kopieermachines meer mogelijk maken. Een uitgave die niet gedesktoppublished is krijgt al gauw een curieus en ouderwets karakter. Zelfs armlastige linkse blaadjes zijn de afgelopen paar jaar gaan werken met (illegale) kopieën van Ventura, Pagemaker en dergelijke opmaakprogramma's. Datacommunicatie wordt voor niet al te lokale nieuwsbladen of actiegroepen steeds normaler en zal over enkele jaren misschien de gangbare manier zijn om berichten te verzenden.
Aan enige deelname is niet te ontkomen. Al was het maar omdat 'verouderde' technologie niet meer beschikbaar zal zijn. Of omdat, zoals in het geval van datacommunicatie (en de fax), de nieuwe communicatievorm domweg de standaard wordt. Een standaard waaraan de communicatiebedrijven in Europa en de Verenigde Staten zonder veel publieke discussie hun netwerken aanpassen. Het alternatieve gebruik van de besproken technologieën blijft drijven op ontwikkelingen die de gebruikers maar beperkt kunnen sturen.
Toch zijn er voor de gebruikers interessante verschillen tussen technologieën. Bijvoorbeeld tussen computers en video. Voor het maken van de eerste hobbycomputers was weinig gereedschap nodig. De onderdelen waren er en verder was het een kwestie van ontwerpen, printplaten maken, solderen en schroeven. Ook nu is het tot op zekere hoogte mogelijk met beschikbare onderdelen je eigen machine in elkaar te zetten.
Er is een parallel hiermee in het schrijven van software, de andere helft van de machine, die naast de hardware bepaalt wat een computer is. Een investering in gereedschap is er nauwelijks voor nodig, wel in tijd. Gebruikers kunnen hun communicatiesoftware aanpassen aan hun eigen verlangens, hun politieke visies uiten in bestanden, een systeem als het bovengenoemde Community Memory programmeren, of een hulpprogramma schrijven voor het kraken van grote computersystemen.
Computertechnologie leent zich door haar flexibiliteit nog steeds voor het ontwikkelen van toepassingen onafhankelijk van gevestigde belangen. Ze zal in mindere mate dan video afhankelijk zijn van de massamarkt zoals die door grote ondernemingen wordt bepaald.
Elk technologiegebruik is afhankelijk van een omgeving die ervoor zorgt dat apparaten kunnen blijven functioneren. Dat vergt twee verschillende infrastructuren. Ten eerste een technische infrastructuur die voorzieningen biedt voor onderhoud, reparatie en energie. Ten tweede een sociaal netwerk waarin mensen leren met de techniek om te gaan. Een apparaat ergens introduceren zonder deze twee structuren is op termijn zinloos. Hoe voor de hand liggend ook, verschillende ontwikkelingsprojecten zijn erdoor mislukt. In Angola of Namibië houdt het gewoon op als de videocamera niet meer werkt. In Zuid-Afrika is door Nederlanders een centrum opgezet, dat voor heel zuidelijk Afrika reparaties kan uitvoeren.
Aan de IBM-kloon kan de gebruiker zelf aardig wat doen dankzij de open structuur van de machine. Ze is in dat opzicht een beetje de Deux Chevaux onder de computers. Maar onderdelen en enig gereedschap blijven nodig. In westerse en veel Derde-Wereldlanden is dat inmiddels geen groot probleem meer. Maar een Russische organisatie als de Vereniging voor Sociale Innovatie USSR - met als doel mensen te stimuleren tot onafhankelijk sociaal initiatief - is voor onderdelen afhankelijk van Amerikaanse zusterorganisaties. 31)
Aan saxofoons sleutelen is ook niet héél gecompliceerd, tenminste zolang je geen nieuw onderdeel nodig hebt. Want dan blijkt er - anders dan bij de PC - weinig gestandaardiseerd. In het voormalige Oost-Berlijn had een goede saxofonist altijd een tweede saxofoon. Als voor reparatie onderdelen ontbraken lag de eerste maandenlang bij de reparateur, vertelde een Duitse muzikant me. En in Douarnenez, een plaatsje in het puntje van Bretagne met een groot alternatief blaasorkest dat ieder jaar een Europees festival organiseert, zijn elastiekjes een rijk bezit voor saxofonisten, want voor reparatie moet je 100 kilometer reizen.
Bij alle besproken technologieën bestaan sociale netwerken waarin mensen leren ermee om te gaan. Voor een deel zijn ze politiek geïnspireerd, en voor een deel liggen ze op het vlak van hobbyisme.
De pc dankt haar ontstaan aan een groep enthousiastelingen die elkaar hielpen met kennis en onderdelen. Ook nu nog is een uitgebreide hobbyistenscene belangrijk voor de verbreiding van kennis. Meer politiek gerichte groepen die kennis verbreiden zijn de New York Computer Activists, de Hamburgse Chaos Computer Club en de Zuidafrikaanse Cape Educational Computer Society die in Zuid-Afrika progressief computergebruik stimuleert. 32) Groepen die zich overigens niet bezighouden met een kritiekloos verkondigd technologie-evangelie. Bewustmaking van de ontwikkelingen en de risico's van de informatiemaatschappij zien ze als één van hun doelstellingen.
In mindere mate dan de pc kent ook de video haar politiek georiënteerde leerstructuren. Zo is er in Duitsland een tijdlang een soort video-nieuwsbrief geweest van allerlei groepen uit het land die met elkaar video's maakten. Het bulletin bevatte vooral technische informatie. Belangrijk is ook het eerder genoemde Videoforum.
Muzikale leerstructuren zijn onder andere de genoemde workshops. Door de spelpraktijk en de mogelijkheden tot contact tussen (amateur)muzikanten spelen ze niet alleen een muziektechnische rol. In het zuiden van Nederland zijn carnavalsorkestjes een leerschool voor niet al te stijf musiceren. De alternatieve blaasgroepen zelf zijn dat natuurlijk ook. Tussen deze groepen bestaat een uitwisseling van repertoire. In Nederland, Duitsland, Frankrijk en Engeland vonden de afgelopen jaren alternatieve blazersfestivals plaats. Er kwamen soms honderden spelers bij elkaar die samen stukken instudeerden en partituren uitwisselden.
Het bovenstaande biedt enige aanknopingspunten voor een linkse, misschien zelfs anarchistische houding tegenover technologie, binnen het kader van de kleine apparaten. Een houding die gericht is op aan de basis toegankelijk maken van technologie, niet toegespitst op de belangen van economie, staat of bedrijfsleven. Zo'n houding kan concreet vorm krijgen door apparatuur of gereedschap beschikbaar te maken, door reparatiewerkplaatsen te helpen opzetten. Door mensen te leren met de apparatuur om te gaan. Door het jezelf te leren. Belangrijk is het opzetten van al of niet informele sociale netwerken en ontmoetingen van gebruikers, zoals hierboven genoemd.
Dergelijke activiteiten hoeven niet altijd samen te gaan met politieke doelen. Als kennis zich via allerlei spontane initiatieven over veel mensen verspreidt, zijn progressieve groepen in ieder geval wat technologie betreft vissen in het water, niet afhankelijk van steun van buiten en moeilijker buiten spel te zetten.
Een linkse houding tegenover technologie houdt ook het bevorderen van discussie over technische ontwikkelingen in. Publieke discussie, lobbyen en inmenging in de belangenstrijd bieden bovendien uitzicht op beïnvloeding van de technologie. Immers, technologie ontwikkelt zich als sociaal proces.
De ontstaansgeschiedenis van de pc toont de mogelijkheden van wat het blad HackTic techno-anarchisme noemt. Je niet laten afschrikken door ingewikkeldheid of autoriteiten: er zoveel mogelijk met je vingers aan zitten. Geen passieve houding ten opzichte van wat over ons aan techniek wordt uitgestort maar nadenken en uitproberen wat je er zelf mee kunt uitvreten of aan kunt veranderen. Techniek als speelgoed zien en eigen spelregels uitproberen. Dat zo'n opstelling mensen onafhankelijk maakt van commerciële ontwikkelingen, visies of fraaie verkooppraatjes zou een te boude bewering zijn. Maar dat het uitmaakt is zeker. Het bevorderen van een open en oneerbiedige houding ten opzichte van techniek zou zeker een onderdeel moeten zijn van een progressieve technologiestrategie. Of het nu om muziekinstrumenten, computers of wat dan ook gaat.